De Hollands-Wendische oorlog: 1438-1441
De groeiende handel van de Hollandse steden vanaf de veertiende eeuw leidde ertoe dat de vrij beperkte rol in de zeehandel langzaam groter werd. Dit gold ook voor de handel in het Oostzeegebied. Hier waren Hollandse steden al langer actief waren en namen ze deel aan het Hanzeatische systeem, maar de groeiende langeafstandshandel zorgde ervoor dat Hollandse steden steeds minder afhankelijk werden van de Noord-Duitse Hanzesteden. Steeds vaker opereerden ze vanuit eigen initiatief. Deze verwijdering van de (Noord-Duitse) Hanze begon aan het einde van de veertiende eeuw en zette zich voort in de eerste decennia van de vijftiende eeuw. Vanaf 1429 mondde de tweespalt zelfs uit in verschillende conflicten, met als zwaartepunt de Hollands-Wendische Oorlog van 1438 tot 1441.
Hoewel Hollandse handelaren al in de tweede helft van de veertiende eeuw doordrongen in het Oostzeegebied, moet als kanttekening worden vermeld dat de steden in Holland tot de eerste helft van de vijftiende eeuw relatief klein waren. Vergeleken met steden in Vlaanderen, zoals Brugge en Gent (35.000 en 60.000 inwoners), waren die in Holland bescheiden van omvang. Dordrecht en Haarlem, de twee grootste steden, hadden beide zo’n 6400 inwoners.[1] Amsterdam, twee eeuwen later hét handelscentrum van de wereld, had halverwege de vijftiende eeuw pas 3500 inwoners.[2] Ondanks dat Amsterdam daarmee ‘slechts’ de vijfde stad in Holland was, werd de stad al in de eerste helft van de vijftiende eeuw een belangrijk handelscentrum. Meer dan de andere Hollandse steden had Amsterdam handelaren met internationale contacten en kantoren in het buitenland en nam het deel aan internationale politiek.[3] Het vijftiende-eeuwse Amsterdam was het begin van de stad die later het commerciële middelpunt van de wereld zou worden.
De relatie tussen Amsterdam en de Hanze was, ook vóór de conflicten in de eerste helft van de vijftiende eeuw, wisselend. Dieter Seifert bemerkt dat er geen sprake is geweest van ‘natuurlijke’ vijandigheid tussen Hollanders en de Hanzesteden.[4] Het valt te zelfs te beargumenteren Amsterdam als Hanzestad te beschouwen. De stad functioneerde vaak als Hanzestad of opereerde in samenwerking met Hanzesteden. Zo was Amsterdam, samen met vele Duitse en Nederlandse Hanzesteden, lid van de Keulse Confederatie in de oorlog tegen koning Waldemar IV van Denemarken en was de stad aanwezig bij de overeenkomst van de Vrede van Stralsund in 1370.[5] Daarnaast had Amsterdam, net als Kampen en andere Hanzesteden, een eigen vitte op het Zweedse Schonen en beschikte de stad, wederom evenals andere Hanzesteden, over privileges en handelsbetrekkingen in het Oostzeegebied.[6] Toch wordt Amsterdam meestal niet als Hanzestad gezien. Tot het einde van de veertiende eeuw nam de stad geregeld deel aan gezamenlijke optredens en profiteerde het van de Hanze wanneer het uitkwam, maar vanaf 1395 trok Amsterdam steeds meer een eigen koers.[7] Seifert wijdt deze afzondering van de Hanze aan de gevoerde politiek van graaf Albrecht van Beieren van Holland en Zeeland (1336-1404). De noordwaartse expansiedrift van de graaf zou debet zijn aan de verslechterende verstandhouding met de Duitse en Nederduitse steden in het oosten.[8] Dit lag ten grondslag aan de onenigheid vanaf 1429 tussen Holland en de Wendische steden.
Na de Vrede van Stralsund ontstond in 1429 een nieuwe oorlog tussen de Wendische Hanzesteden en Denemarken. Aanleiding was de invoering van de Sonttol, een nieuwe tolheffing, door de Deense koning Erik VII (1382 – 1459), die gold voor alle buitenlandse schepen die de Sont wilden passeren.[9] Vanzelfsprekend viel dit volledig verkeerd bij de Wendische steden. Op de Hanzedag in 1430 werd daarom besloten de Sont te blokkeren.[10] Hierdoor kwamen de Noord-Duitse steden in aanvaring met Hollandse schepen, die zich op hun beurt bedreigd voelden door de Wendische afsluiting van de Oostzee. De Hollanders kozen daarom partij tegen de Wendische steden. Samen met de Denen versloegen ze in een zeeoorlog de Hanzeblokkade. Toch werd in 1435 met de Vrede van Wordingborg de wil van de Wendische steden ingewilligd, doordat zij vrijstelling kregen van de Sonttol.[11] Sinds deze Deens-Wendische Oorlog stonden Holland en Zeeland lijnrecht tegenover de Hanze.
In 1437 laaide de onenigheid opnieuw op. Toen een vergadering in Deventer, met daarbij Hollandse en Wendische afgevaardigden, aan beide zijden niet tot een gewenst resultaat leidde, stelden de Hollanders een ultimatum. Hielden de Wendische steden zich hier niet aan, dan zou dat leidden tot een nieuwe oorlog, zo luidt de divisiekroniek van Cornelius Aurelius uit 1517: ‘restitueert ende wedergheeft ons onse scade van uluden ons gedaen, of gaet een openbaer oerloge an tegen ons; ende dat doende, sullen wi onse scade wel verhalen’.[12] Het was de aanzet tot de Hollands-Wendische Oorlog die een jaar later begon. Holland en Zeeland verboden alle handel van en naar Wendische en Pruisische steden (via Pruisen konden de Wendische steden versterkt worden). Er werd, in naam van hertog Filips de Goede (1396 – 1467), graaf van Holland en Zeeland vanaf 1433, begonnen aan de bouw van een sterke vloot van 79 baardzen, iets waarin Holland sterk achterliep op bijvoorbeeld Vlaanderen.[13] Er moest een sterke oorlogsvloot komen om de Wendische schepen schade toe te dienen. Echter, de meest gebruikte schepen waren gewone handelsschepen die werden uitgerust met oorlogstuig, zo valt op te maken uit een oorkonde van de Raad van Holland en Zeeland in naam van Filips de Goede (1396 – 1467).[14]
De oorlog had het karakter van een kaperoorlog. Amsterdam nam namens Holland de voortrekkersrol, maar het ontbrak aan een centrale strategie. Er was geen overkoepelende planning. Veel gevechten werden kleinschalig gevoerd waarbij steden zelf of in kleine samenwerkingsverbanden opereerden. Er werden waarschuwingsbrieven uitgedeeld aan de strijdige partij en als vergeldingsmaatregelen werden vijandige schepen gekaapt.[15] Via kaperbrieven hadden steden direct toestemming om opgelopen schade te verhalen bij de vijand. Dit waren meestal Hollandse en Wendische schepen, maar als de dreiging uit een andere hoek kwam werd ook daar een gevecht niet gemeden.[16] Zo werden ook Pruisische schepen niet gespaard en kregen de Zuiderzeesteden het te verduren.[17] De strijd werd puur gevoerd om opgelopen schade te verhalen. Een groter doel had de oorlog niet. Naarmate de oorlog voortduurde en de financiële positie van steden benauwder werd, speelde de buit een grotere rol. Het was geen oorlog tussen twee naties onder leiding van een vorst, maar een strijd tussen steden die op eigen initiatief opereerden of met toestemming van hun vorst kapingen uitvoerden. Seifert weigert hierom zelfs te spreken van een ‘oorlog’ en gebruikt in plaats daarvan het woord ‘twist’ of ‘vete’.[18] Duidelijk is dat het een periode was waarin diplomatieke verhoudingen verschoven en veranderden.
Vanaf 1440 nam de strijd een iets andere wending. De kapingen namen af. In Holland werd de stadhouder vervangen, waardoor de kapingen meer onder toezicht kwamen van Filips de Goede. In Denemarken werd koning Erik afgezet, wat ertoe leidde dat de Wendische steden toenadering zochten en vonden bij de Denen. De nieuwe Deense koning Christoffel van Beieren (1418-1448) werd de onafhankelijke arbiter tijdens de vredesbesprekingen. Dit kwam de onderhandelingen tussen beide partijen ten goede. In 1441 werd in Kopenhagen een akkoord gesloten tussen de Hanze en het graafschap Holland: de Vrede van Kopenhagen. Het was een vrede die tien jaar zou duren.
[1] Ad van der Zee, De Wendische Oorlog: Holland, Amsterdam en de Hanze in de vijftiende eeuw (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2018), 37.
[2] Idem, 60.
[3] Van der Zee, De Wendische Oorlog, 59-60.
[4] Dieter Seifert, Kompagnons und Konkurrenten: Holland und die Hanse im späten Mittelalter – Quellen und Darstellungen zur Hansischen Geschichte (Keulen: Böhlau, 1997), 422.
[5] Hanserecesse Abt. 1, band I, 1256-1370, nr. 413.
[6] Van der Zee, De Wendische Oorlog, 62.
[7] Dieter Seifert, “Der Hollandhandel und seine Träger im 14. und 15. Jahrhundert,” in Hansische Geschichtsblätter 113 (1995), 71-91.
[9] Van der Zee, De Wendische Oorlog, 88.
[10] Hanserecesse Abt. 1, band VIII, 1256-1370, nr. 712.
[11] P. Dollinger, Die Hanse (Stuttgart: Kröner, 1998), 360.
[12] Cornelius Aurelius, Die cronycke van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslant, met die cronike der biscoppen van Uutrecht (ed. Aarnoud de Hamer, 2011), 288.
[13] Van der Zee, De Wendische Oorlog, 103.
[14] Hanserecesse Abt. 2, band II, 1436-1443, nr. 209.
[15] Van der Zee, De Wendische Oorlog, 165-172.
[16] Idem, 148-149 en 165-172.
[17] Job Westrate, In het kielzog van moderne markten: Handel en scheepvaart op de Rijn, Waal en IJssel ca. 1360-1560 (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2008), 38-40; Stuart Jenks, “Concurrentie,” in Koggen, Kooplieden en Kantoren: De Hanze, een praktisch netwerk, red. A.J. Brand en E. Knol (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2009), 85.
[18] Seifert, Kompagnons und Konkurrenten, 275-276.