Jacob van Maerlant en zijn boek der natuur
Vanaf de twaalfde eeuw raakte een steeds groter deel van de bevolking buiten kloosters geletterd. Meer stedelingen kregen toegang tot scholing, wat leidde tot een honger naar nieuwe kennis en begrip. Hierdoor namen schrijfactiviteiten in de volkstaal, het Middelnederlands (Diets), sterk toe. Een van de voorlopers hiervan was Jacob van Maerlant. Geboren nabij Brugge en tijdelijk woonachtig op het ‘Mare Lant’, op Voorne, schreef hij tijdens zijn verblijf in Damme een wetenschappelijk boek over het beste wat de natuur te bieden had.
Het eerste deel van Maerlants uitgebreide epos bestaat voornamelijk uit ridderromans. Middelnederlandse Arthurverhalen, vertaald en bewerkt vanuit het Frans, handelend over jonge prinsen of vorsten op hun weg naar roem. Deze werken schreef hij aan het hof van de jonge Hollandse graaf Floris V, voor wie ze een onderwijzende moraal bevatten. Toen Maerlant rond 1266 vanaf Voorne terugkeerde naar de omgeving van zijn geboorte, naar de havenplaats Damme, begon hij zich meer te richten op wetenschappelijke werken. De frivole ridderverhalen uit het Frans maakten plaats voor vertalingen vanuit het Latijn. Teksten die kunnen worden omschreven als verhandelingen: besprekingen van wetenschappelijke onderwerpen met instructieve en onderwijzende doeleinden.
Het eerste werk van grote omvang in deze categorie was de encyclopedie Der naturen bloeme, die Maerlant rond 1270 schreef. Deze encyclopedie handelde over datgene wat de natuur te bieden had en telde zo’n 16.500 verzen. Maerlant schreef in rijmvorm – wat gebruikelijk was voor die tijd – over onderwerpen als de menselijke levensstadia, fabelachtige mensenrassen, landdieren, insecten, vogels, zeedieren, planten en gesteenten. De voornaamste bron die hij hiervoor gebruikte was het Liber de natura rerum van Thomas van Cantimpré (1201 – ca. 1272), een leerling van doctor universalis Albertus Magnus. Maerlants werk was echter geen een-op-een vertaling: Der naturen bloeme was een bloemlezing en bevatte ‘het beste uit de natuur’, terwijl Cantimprés titel een zo volledig mogelijk werk was van alles uit de natuur.
Der naturen bloeme was dus een ietwat ingekorte versie van de Latijnse hoofdbron. Maerlant nam de vrijheid bepaalde onderwerpen en hoofdstukken over te slaan. Wel hield hij dezelfde structuur aan. Ook voegde hij op verschillende plaatsen verzen en strofen toe en werden bepaalde onderwerpen uitgebreider beschreven. Hiervoor maakte hij gebruik van andere bronnen en zijn eigen kennis. Zo kwam het hoofdstuk over stenen en mineralen grotendeels van zijn eigen hand. Maerlant was kundig over dit onderwerp: hij schreef eerder het verloren gegaan stenenboek Lapidarijs.
De onderwerpen die Maerlant beschreef liepen uiteen van de menselijke levensstadia, viervoetige dieren en insecten tot geneeskrachtige kruiden en waardevolle stenen en mineralen. Veel paragrafen en strofen waren instructief van aard. Ze waren geschreven om de lezer te onderwijzen over het nut van de natuur. Zo stond in het gedeelte over kruiden, waarover hij duidelijk goed geïnformeerd was, de werkingen van de verschillende soorten. Bepaalde kruiden hadden een geneeskrachtige werking die werd omschreven met de terminologie van de humorenleer van de Griekse arts Claudius Galenus. Andere kruidensoorten waren juist nuttig om te gebruiken tegen de vijand, zoals het bilzekruid, dat een lethargische en verlammende werking had:
men gheuet niemen hi ne ware viant
diet saet ate hi bleue doot
jof hi viele in slape so groot
also dat sine mesquame
lichte te letargien quame.[1]
Ook de hoofdstukken over dieren waren op vele plekken duidelijk geschreven met een instructieve doeleinde. Niet alleen beschreef Maerlant de eetbaarheid van verschillende diersoorten, ook waren dieren op andere wijze bruikbaar. Zo had de drager van een klauw van de rechtervoorpoot van de beer geen last meer van koorts. De linkerklauw was daarbij een effectief middel tegen vlooien:
Die clawen van sire rechter ant
verdrivet den rede alsic vant
van hem diese met hem draghet
die luchtre clawe veriaghet
quade gheeste ende also wel
entie vloen die vlien sijn vel.[2]
Naast het nut van de natuur was een terugkerend thema de ‘wonderen uit de natuur’. Het woord ‘wonder’ en afleidingen ervan, zoals ‘wonderlijk’ en ‘wonderbaarlijk’, kwamen in overvloed voor in de gehele encyclopedie. Zo noemde Maerlant de medische werking van kruiden een ‘groot wonder’ en ook in de hoofdstukken over bomen, gesteenten en bronnen kwamen wonderlijke taferelen voor.[3] Zo was er een boom waarbij de palmen als een ‘wonder groot’ naar elkaar toe groeien alsof zij elkaar genegenheid uiten.[4] Op eenzelfde wijze besprak Maerlant het wonderlijke bestaan van de vier bronnen: aarde, water, lucht en vuur. Dat er een bron bestaat met water waarmee men een vuur kan blussen en direct daarna weer kan ontsteken, daarvan ‘machmen over [een] wonder spreken’.[5]
De meest verbazingwekkende schepselen uit de natuur kwamen volgens Maerlant voor in het water. Maar liefst 51 verschillende ‘wonderen uit de zee’ zijn uitvoerig beschreven. Vanuit hedendaags oogpunt zijn dit vooral ongeloofwaardige wezens, zoals zeemeerminnen, zeemonniken (wezens met het onderlijf van een vis en bovenlijf van een mens – inclusief het tonsuur van een monnik) en zeeherten (een vis met een gewei). Deze laatste soort zou vlak onder het wateroppervlak drijven zodat het gewei net boven het water uitstak. Vermoeide vogels zouden dit gewei als rustplaats gebruiken. Vervolgens zakte het zeehert onder water, waardoor de rustende vogels een eenvoudige prooi waren en werden verslonden. Hoewel enigszins komisch, moeten deze passages niet worden beschouwd als pure larie. Maerlant wilde zijn publiek bedienen van nuttige en ware kennis en hij deed dat met de kennis die voor handen was en afkomstig was uit zijn bronnen. In de dertiende eeuw was dit de gekende wetenschap. Buiten dat noemde Maerlant zelf de wezens als de zeemeermin en andere curiositeiten niet iets dat vanzelfsprekend was. Integendeel: het waren de wonderen uit de natuur.[6]
In het voorwoord droeg Maerlant zijn encyclopedie op aan de Zeeuwse heer Nicolaas van Cats. Hij was edelman aan het Hollandse hof, waarvoor Maerlant ook zijn eerdere en latere werken schreef. Der naturen bloeme was het eerste grote wetenschappelijke werk. In de jaren daarna schreef Maerlant onder andere nog een handboek over de Bijbelse geschiedenis, enkele heiligenlevens en de kroniek Spiegel Historiael, een geschiedverhaal vanaf Adam en Eva tot zijn eigen tijd. Vanwege zijn bijdrage aan de volkstalige (wetenschappelijke) literatuur werd hij kort na zijn dood geëerd met de titel ‘vader der Dietse dichteren algader’ (‘vader van alle Nederlandse dichters’).[7]
[1] Jacob van Maerlant, Der naturen bloeme, samengesteld door M. Gysseling (Den Haag/Antwerpen: Sdu Uitgevers/Standaard Uitgeverij, 1998), 125v-126r.
[2] Idem, 45r.
[3] Idem, 122r.
[4] Idem, 116v.
[5] Idem, 129r.
[6] Peter Burger, Het boek der natuur: Jacob van Maerlant (Amsterdam: Em. Querido’s Uitgeverij, 1989), 7; Van Oostrom, Maerlants Wereld, 54.
[7] F.P. van Oostrom, Maerlants Wereld (Amsterdam: Promotheus, 1996), 388.